Bijdrage Interpellatie openstellen extern salderen en verleasen stikstofruimte
Voorzitter,
Ik heb de Staten verzocht om een interpellatie toe te staan over het openstellen van extern salderen en verleasen van stikstofuitstoot. En ik dank de collega’s voor het inwilligen van dit verzoek.
Vooropgesteld, ik heb dit verzoek níet gedaan omdat het als een verrassing komt dat het college deze maand hierover een besluit heeft genenomen – dat was al eerder aangekondigd – maar ik heb dit verzoek gedaan vanwege de ínhoud van het genomen besluit. En ook, voorzitter omdat wij als Staten vooraf niet voldoende zijn meegenomen in deze inhoud.
Voorzitter, bijna een jaar geleden heeft het college ook een besluit genomen over extern salderen met veehouderijen. Om dat besluit vervolgens op een onfortuinlijke maandagmiddag, onder druk van demonstratie en intimidatie, weer schielijk in te trekken. De daaropvolgende woensdag hebben we in deze zaal een roerige Statenvergadering gehad.
In de daaropvolgende maanden zijn wij als PS door het college enige tijd goed meegenomen in de vervolgstappen. We zijn geïnformeerd hoe het college in december 2019 een nieuwe versie van de beleidsregels heeft vastgesteld en we hebben ook daarna nog een aantal keer gesproken over de voorwaarden waaronder we extern salderen met veehouderijen acceptabel achtten. Het laatste overleg hierover was in februari. En misschien moet ik daaraan toevoegen: en toen kwam corona.
Maar voorzitter, met zo’n voorgeschiedenis op dit onderwerp snap ik niet dat het college nu – nu er eindelijke een ei gelegd wordt over de openstelling – dat het college dan niet even de moeite neemt om ons vóóraf te informeren over de nieuwe voorwaarden voor de openstelling. Nee, in plaats daarvan worden we door het college geïnformeerd door middel van een persbericht. Een persbericht dat N.B. wordt verstuurd enkele uren voor aanvang van de commissievergadering Landbouw en Natuur.
Voorzitter, deze gang van zaken voelt absoluut niet goed. Ik word er in ieder geval niet blij van. Misschien wil de gedeputeerde toelichten of hij dit wel een goede gang van zaken vindt.
Maar voorzitter, het gaat me vooral om de inhoud van het genomen besluit.
Zoals zojuist gememoreerd hebben we begin dit jaar noodzakelijke randvoorwaarden geformuleerd voor een ordentelijke openstelling van extern salderen met veehouderijen. Ik noem drie van deze randvoorwaarden.
Ten eerste. In de beleidsregels van december vorig jaar hebben GS vastgelegd dat er eerst landelijke wetgeving moet komen betreffende het extern salderen met dier- en fosfaatrechten voordat we kunnen overgaan tot openstelling. Dit vanwege allerlei ongewenst bijeffecten als je dit niet goed regelt. En voorzitter, we kunnen eenvoudig constateren dat die wetgeving er nog niet is en dat de nu vastgestelde beleidsregels dus niet aan deze randvoorwaarde voldoen.
Het tweede punt. In de brief van 9 juni schrijft het college aan de Staten dat het duidelijk moet zijn dat de belangen van een duurzame agrarische sector geborgd moet zijn, en dat de legalisatie van de PAS-meldingen daarbij een belangrijk punt zijn. Voorzitter, legalisatie van de PAS-meldingen is nu niet direct het punt waar onze fractie voor op de barricaden gaat, maar ik weet dat dit punt heel belangrijk is voor andere partijen in de Staten. Dus vooral in hun richting, merk ik op dat de nu vastgestelde beleidsregels ook aan deze voorwaarde niet voldoen.
Voorzitter, als derde en wellicht meest cruciale voorwaarde hebben we gesteld dat extern salderen en verleasen niet mag leiden tot toename van de stikstofdepositie in Overijssel. Dat is immers een harde voorwaarden voor het uitgeven van vergunningen. Vervolgens kunnen we vaststellen dat het college déze voorwaarde wél overeind heeft gelaten. Tenminste, GS schrijven in hun brief van 16 september dat het openstellen van extern salderen de mogelijkheden om vergunningen te verlenen vergroot, “zonder dat dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Overijssel”. De vraag die nu centraal staat, is of dit juist is. Is het juist te stellen dat met de nu vastgestelde beleidsregels de stikstofdepositie in Overijssel niet toeneemt?
Voorzitter, nu lopen we het risico om te verzanden in een technische discussie over vergunde stikstofruimte, over gerealiseerde ruimte, benutte ruimte, latente ruimte, afgeroomde ruimte en welke stikstofruimte je nog meer kunt bedenken. Om dit te voorkomen zal ik mijn vragen te groeperen rond één enkel eenvoudig voorbeeld. En aan de hand van dat ene voorbeeld vast te stellen of er wel of niet sprake kan zijn van een toename van de stikstofdepositie.
Na het loslaten van het melkquotum in 2015 hebben een flink aantal melkveehouders in Overijssel een vergunning gekregen voor de uitbreiding van hun stallen. En deze stallen zijn ook gebouwd. Vervolgens kwamen de fosfaatrechten en bleek dat veel van deze stallen voor een deel leeg moesten blijven vanwege het fosfaatplafond. Deze stallen zijn dus wel gerealiseerd, maar niet volledig benut. De stal is gebouwd, maar het aantal gehouden koeien is lager dan de natuurvergunning toestaat.
Neem als voorbeeld een gerealiseerde stal met stikstofruimte in de vergunning voor 100 koeien, maar waarin 70 koeien lopen. Deze boer heeft dus meer stikstofruimte in de vergunning dan nodig voor het aantal koeien dat zij heeft. Het is voor deze boer dus gemakkelijk om de stikstofruimte voor die 30 koeien, waar zij toch geen fosfaatrechten voor heeft, tijdelijk buiten gebruik te stellen en te verleasen.
Voorzitter, dit zijn mijn 3 vragen:
- Onder welke voorwaarden of criteria kan de boer uit dit voorbeeld de stikstofruimte van de ontbrekende 30 koeien tijdelijk buiten gebruikstellen en vervolgens verleasen aan een andere activiteit?
- Gezien het feit dat deze 30 koeien niet aanwezig waren voorafgaand aan het verleasen en ook nooit aanwezig zijn geweest, maar de saldo-ontvangende activiteit wel degelijk zorgt voor stikstofuitstoot, is de gedeputeerde van mening dat in dit voorbeeld sprake is van een toename van de stikstofemissie?
- Zo ja, hoe verhoudt deze constatering zich dan tot de harde randvoorwaarden dat het verleasen van stikstofruimte niet mag leiden tot een toename van de stikstofdepositie?
Of zo nee, de stikstofuitstoot van de saldo-ontvangende activiteit, waar wordt deze dan gecompenseerd?
Voorzitter, dit zijn mijn 3 vragen. ik zou het op prijs stellen om van de gedeputeerde antwoord te krijgen op deze vragen.
Tweede termijn
Voorzitter dank u wel.
Ik constateer dat de daadwerkelijke stikstofdepositie in de natuur bepalend zou moeten zijn en niet iets als vergunde depositie. Dat is inderdaad, zoals collega Zandvliet aangaf, een papieren werkelijkheid. En ik constateer ook dat veel partijen in deze Staten moeite hebben met de gestelde voorwaarden zoals deze nu in de regels zijn opgenomen, of eigenlijk, de waarborgen daarvan. Daarom dien ik een motie voor uitstel van de beleidsregels, zodat we daar eerst met de Staten over kunnen spreken.
Interessant voor jou
Bijdrage bij Voornemen tot intrekking concessie IJssel-Vecht
Lees verderBijdrage Schaderegeling Kanaal Almelo-De Haandrik
Lees verder